Nusa nog wat

Het is 2013 als ik op vakantie ga naar Indonesië. Eerst een week naar Bali, het Godeneiland in de Gordel van Smaragd. De reisgidsen beloven mij indrukwekkende tempels en uitgestrekte rijstvelden. Parelwitte bountystranden met wuivende palmbomen en een helderblauwe zee. Heerlijk eten en een kleurrijke liefdevolle bevolking, die ik na kennismaking voor eeuwig in de armen zal sluiten. Gecombineerd met een week op Lombok en een week op Java heb ik echt een geweldige reis in het vooruitzicht en ik ben erg benieuwd of mijn verwachtingen uitkomen.

Nu in 2015 denk ik terug aan de teksten in de reisgidsen: Indonesië gaat in je hart zitten en het land laat je nooit meer los. Al met al niet gelogen. Sterker nog, ik verblijf er nog steeds.

Maar om eerlijk te zijn, valt het alledaagse leven hier toch wat tegen. Het eten is vies en het ongedierte talrijk. De mensen zijn nors en autoritair en de plek waar ik nu zit, is overbevolkt. Mijn huidige accommodatie is verouderd, de elektriciteit valt vaak uit en stromend water is een unicum. Geld heb ik niet of nauwelijks, werk is er amper te krijgen en de lonen zijn sowieso minimaal.

Ik hoor u denken: waarom blijf je dan daar? Waarom ga je niet terug naar Nederland? Bouw dáár gewoon weer een leven op. Ik wil mijn geboorteland echter niet gaan idealiseren. Ook daar heb ik het nooit breed gehad. Vlak voor vertrek naar Denpasar betaalt een vriend mijn ticket en geeft me zakgeld mee, zodat ik de droomreis van drie weken kan maken. Bij terugkomst zal er ook nog een leuk bedrag op mijn bankrekening staan. Dat belooft mijn vriend. Nou ja, vriend. De zwager van een neef van een vroegere collega. Een vage kennis eigenlijk, maar als die vage kennis mijn reis wil betalen, neem ik uiteraard dat pakketje wel voor hem mee. Gewoon een cadeautje voor zijn oude moeder op Bali.

Ik ‘woon’ nu alweer een tijdje op een eilandje vlak onder de kust van Java. Het heet Nusa nog wat. Tenminste, zo noem ik dit oord. Het staat niet in de reisgidsen of in de folders, zoals Nusa Penida en Nusa Lembongan. Het is hier slecht snorkelen en cocktails en satéspiesjes staan er niet op het menu. Ik heb geen privéchauffeur voor leuke tripjes, geen villa met zwembad en ik ga niet op het strand zitten voor een betoverende zonsondergang.

Ik ben namelijk op Nusa Kambangan, ook wel het Alcatraz van Indonesië genoemd. Eilandhoppen is er voor mij niet meer bij. Wat mij nog rest is een blinddoek en een kogel. Tot die tijd vermaak ik me met mijn inmiddels stukgelezen Lonely Planet en droom ik van parelwitte bountystranden met wuivende palmbomen en een helderblauwe zee. Al doe ik nu een moord voor molens, kaas en drop.